donderdag 16 november 2017

Recalcitrant naar de snoge


Het onderstaande schreef ik in reactie op een Facebook stukje door Awraham Meijers, die het maar niets vond dat hij, in de Portugese synagoge in Amsterdam, voor een niet religieuze herdenkingsbijeenkomst voor Kristalnacht, een keppeltje of ander hoofddeksel op moest.

Een paar jaar geleden ging ik met een rubberboot in Utah door een canyon. De schipper, een geoloog, schreeuwde boven het geweld van de wit bruisende golven uit, hij gaf ons een les in "awesomeness" waar ik me helemaal in kon vinden. De natuur, die overweldigende natuur, dat is mijn gebedshuis.
Dat neemt niet weg dat ik bepaalde door mensenhanden gemaakte gebouwen ook als machtig kan ervaren. De muren spreken van geschiedenis, of van hedendaagse ontwikkelingen en technisch vernuft. Daar nemen wij soms graag ons petje voor af. Voor anderen betekent dat juist het petje ophouden. Daar heb ik geen probleem mee.

De vloer naast de aula in de bibliotheek van Rem Koolhaas in Seattle is ontworpen door Ann Hamilton. Een paar honderd 1ste zinnen uit boeken in de wereld collectie van de bibliotheek gegutst in hout. Hamilton had er zorg voor gedragen dat er geen mogelijkheid was om zonder het te weten aan blasfemie te doen. Geen woorden of zinnen op de vloer waar je niet met voeten op mag treden. Dat heet respect voor andermans geloof.

Robert Thurman buddhist en academicus vertelde me voor zijn presentatie in de aula dat er geen Tibetaanse zinnen in de vloer zouden zijn opgenomen, daar het woord, de letters op zich heilig zijn voor Tibetaanse buddhisten. Ik besefte dat dit ook het geval moest zijn voor een aantal andere talen.
Dit heeft niet direct te maken met het dragen van een keppeltje, maar het deed me er wel aan denken.

Ooit ging ik rechtstreeks van het strand naar sjoel, in culottes. Ik hoorde er een oude dame schande van spreken. Terwijl het mij belangrijker leek aanwezig te zijn, dan mijn huid te bedekken, voelde ik me toch beschaamd, en dat gevoel zat me niet lekker.

Jaren geleden ging ik naar de onthulling van een kunstwerk in de tempel van de Sikh gemeenschap nabij Seattle. De Sikhs vonden het niet erg dat vrouwelijke buitenstaanders geen hoofdbedekking droegen, die werden even hartelijk welkom geheten, maar of het nu zo lekker voelt de regels met de voeten te treden? Misschien juist wel, wanneer je tot in je tenen recalcitrant bent ;-)

Deze tekst by Judith van Praag is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License.

vrijdag 12 mei 2017

Nostalgie van emigrant in oud Amsterdamse Jodenbuurt


In 1993 ontmoette ik voor het eerst mijn oude halfbroer Maurits of 'Maupie' zoals mijn vader en ook mijn moeder, en zijn eigen moeder hem noemden. We hadden afgesproken onder de klok van CS (Centraal Station). Ik wist niet wat ik zag, Max, zoals hij zei te willen worden genoemd, leek als twee druppels op mijn, onze vader, die toen hij overleed in 1969 maar twee jaar ouder was dan Max op die zomerdag in '93.

Hij vroeg of ik te voet de stad in wilde, of liever, kon gaan. Het ontroerde me dat hij rekening hield met mijn gesteldheid, hij had qua leeftijd gemakkelijk mijn vader kunnen zijn. Zag hij me als oud?
Nee, natuurlijk niet, maar je was toch bevallen in januari? Hij toonde zijn medeleven, zijn verdriet om ons verlies, voor we van start gingen.

Gearmd liepen we door 'zijn' Amsterdam, dat toch ook het mijne was. Hij kon niet weten dat ik in de St. Olofspoort had gewoond, en in de Warmoesstraat, daar stond hij wel van te kijken. We liepen via de Zeedijk richting oude Jodenbuurt, ik hield mijn hart vast, hij was al in 1953 naar Canada geëmigreerd, zou hij schrikken van de veranderingen? Hij liet de kaashandel, visboer, en bakker links (of eigenlijk rechts) liggen, en stevende richting St. Antoniesbreestraat.

Nadat we Nieuwmarkt waren overgestoken verviel hij in zwijgen, de nieuwbouw bracht hem van zijn stuk, hoofdschuddend nam hij de nieuwe bebouwing op. 'Alles is weg, alles is weg,' hoorde ik hem de lengte van de straat mompelen.
Voorbij de Nieuwe Hoogstraat (die helemaal niet zo nieuw is), bij de St. Anthoniesluis, aan het begin van de Jodenbreestraat, met wat toen nog Maupoleum werd genoemd in het zicht (waar nu de Hogeschool staat) stond hij abrupt stil. 
Zich over de kale schedel strijkend zei hij: "Waar is de poelier gebleven?"
Een emigrant denkt terug te kunnen keren naar wat niet meer is
Max had zijn zinnen gezet op lekkere dingen kopen, bij Veerman de kippenslachter, bij één van de vele slagers en bakkers, de winkeltjes van weleer. Zuchtend leidde hij me de trap af naar het voormalig Waterlooplein, waar hem nog meer onwelkome verrassingen wachtten.

Bij de Mozes en Aaronkerk aangekomen hield hij stokstijf halt.
'Waar is de Weesperstraat gebleven?'
Ik boog mijn hoofd in de richting van de brede boulevard, 'daar toch?'
'Nee, toch?'
Hij vertelde me wat ik niet eens wist, dat Oma, de grootmoeder die ik nooit heb gekend —ze was in rook opgegaan in Auschwitz zei onze vader altijd wanneer hij het over haar had— woonde aan de Nieuwe Herengracht, bij de Weesperstraat. Ook daar had je fijne winkeltjes met nosh.
Max zuchtte diep. 'Laten we maar naar de Utrechtsestraat gaan, die zal er toch nog wel zijn?

Maupie & Jaap, onze papa
Een emigrant denkt terug te kunnen keren naar wat niet meer is, of dat nu in overdrachtelijke zin of werkelijk zo is. Aan het einde van de Utrechtsestraat, waar hij iedere nering's prijzen te hoog achtte, verzuchtte hij, 'Waar is in godsnaam het Paleis voor Volksvlijt gebleven?'
En dat terwijl hij vijf was toen dat afbrandde.






 
Deze tekst by Judith van Praag is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License.

maandag 23 januari 2017

Rust zacht Robert Anker | Wie schrijft, die blijft - In de wereld

Beeldend kunstenaar Louis van Poeteren schreef een prachtige eulogie voor zijn jeugdvriend Robert Anker. Ze vierden als tieners Rob's verjaardag, ze luisterden naar en maakten muziek, in een Noord-Hollandse garage band wellicht. Jonge honden, jongens met esprit en met een toekomstverhaal. Het komt me voor alsof ze de Titaantjes zouden kunnen worden van hun eigen tijd.

Rob is in april jarig. Op dat feestje zijn Peter, Leen en Klaas aanwezig. Andere jongens van het dorp. Rob en ik hebben vetkuiven, maar zij zijn vetkuiven. Peter heeft een unieke hoerakuif en lijkt op James Dean. Leen doet denken aan Vince Taylor en Klaas is een verontrustende incarnatie van Elvis Presley.. Als feestmuziek geen Jan en Kjeld, maar Kom van dat dak af van Peter Koelewijn and his Rockets. Nederlandse rock’n roll, dus ook geen echte muziek. De gitaar die Rob voor zijn verjaardag heeft gekregen is wel echt en meteen haalt hij er muziek van Eddie Cochran uit. Daar lijkt hij een beetje op. Hij draagt nauwe jeans en puntschoenen. Zijn ogen hebben een gekwelde uitdrukking en de toppen van zijn vingers zijn nerveus. Hij spaart zich niet en is zonder twijfel muzikaal. Diezelfde avond nog zingt hij Three Steps to Heaven. Kan Rob dan zingen? Behalve bugel, piano, en nu dus gitaar, beheerst hij ook de falset. Daarom kan hij zingen, want falset is voor mij een onoverkomelijk probleem. Geliefde zangers als Jimmy Jones en Del Shannon exploderen in hun falsetto. Als ik probeer mee te zingen, blijf ik steken in een hees gepiep. Niet Rob, die klatert moeiteloos door de hoogste registers. Ik gevoel zoiets als bewondering. ~ Louis van Poeteren


In De Volkrant lees ik dat de schrijver, dichter, literair criticus Robert Anker na een kort ziekbed is overleden —op de verschijningsdag van zijn nieuwste boek. De auteur had In de wereld, morgen 24 januari 2017, feestelijk zullen presenteren. Hij had met het publiek zullen spreken over zijn historisch roman. '...[die] moet nu op eigen houtje de wereld in.'

Daar kunnen wij toch wel een handje bij helpen? Ik kan niet anders dan denken dat Rob Anker daarmee in de zevende hemel zou zijn. Hij leeft voort in herinneringen, en in zijn werk.

Deze tekst by Judith van Praag is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License.

vrijdag 13 januari 2017

Wie is de schilder van duinlandschap tussen 't Allardsoog en Bakkeveen?

Op zoek naar beelden met betrekking tot de geschiedenis van het Friese dorp Bakkeveen, vond ik Willem Dolstra's stukje, met deze illustratie. 

Dit schilderij doet het me, zonder er meer over te weten, denken aan de stijl van de Amsterdamse School; aan het Scheepvaarthuis, appartementsgebouwen aan de Hobbemakade, aan Het Schip. Ik zie in gedachten een interieur met lambrisering, pluche tafelkleden, en Art Nouveau beschilderingen op hout en tegels.

De compositie maakt dat je het schilderij ingezogen wordt. De voorgrond is zo dichtbij, dat de details van het bladgroen identificatie mogelijk maken. Het holle zandpad leidt via de rechter zijkant van het schilderij achter de duinkop langs naar de linkerbovenhoek. Dolstra, die het origineel moet hebben gezien merkt op dat daar een paar huisjes staan, half verscholen tussen de bomen.

Stel je voor dat je op dezelfde plaats staat, of liever nog, zit, als de maker. Stel je voor dat het geen schilderij maar een foto is, en jij de maker. Jouw oog, het oog van de camera.

Voor mij is dat extra gemakkelijk, want ik ken dat gebied maar al te goed. Als zevenjarige belandde ik met mijn ouders op een boerderij in de weilanden aan de andere kant van wat toen nog Volkshogeschool Allardsoog genoemd werd. Mijn moeder haalde daar azalea's bij de kas, en leverde de uitgebloeide plant in en kwam dan weer thuis met eentje in de knop.

Iedere vrije middag ging ik er naar de bibliotheek om boeken te ruilen, maar ook ter plekke te lezen. Na niet al te lange tijd had ik alle boeken op de kinderafdeling tig-maal gelezen. Alida de Vries, de bibliothecaresse, kwam er dankzij een strikvraag achter dat ik boeken, die ik zogenaamd voor mijn vader leende, gelezen had. Ze moet mijn moeder daarop aangesproken of opgebeld hebben. Daarna gingen we een keertje bij haar op thee visite. Ze woonde met haar vader in een huis aan de verharde weg richting Zevenhuizen. Ik mocht voortaan geen boeken meer lenen voor mijn vader. Juffrouw de Vries wees boeken in de volwassenen afdeling aan voor mezelf.

Tijdens de zomervakantie kwamen kinderen van heinde en ver naar het zomerkamp op 't Allardsoog. Mijn moeder zorgde er voor dat ik daar ook naar toe kon. Ik sliep thuis, maar deed mee met activiteiten. Ook at ik mijn van huis meegebrachte boterham aan lange houten picnic tafels, samen met de anderen.

We speelden in de duinen en op de heide, renden door het bos tijdens de speurtocht, knipten en plakten kostuums gemaakt van oude kranten. Een van de dagen hoefde ik geen boterham mee. De leiding bakte pannenkoeken gemaakt met melk van mijn moeders geit, Tilly.

In de linker onderzoek van het schilderij staat dat in1932 is gemaakt, ik zat er dus zo'n twintig jaar naast. Toch kan een later gemaakt kunstwerk nog wel iets te maken hebben met een stijl die eerder opmars maakte.  Ik ben benieuwd of de eigenaren, Tom Ruigrok en Lideke Ruigrok-van der Wielen (kleindochter van Jarig van der Wielen, de grondlegger van de Volkshogescholen) er achter zijn gekomen wie nu eigenlijk de schilder was.



Deze tekst by Judith van Praag is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License.