vrijdag 12 mei 2017

Nostalgie van emigrant in oud Amsterdamse Jodenbuurt


In 1993 ontmoette ik voor het eerst mijn oude halfbroer Maurits of 'Maupie' zoals mijn vader en ook mijn moeder, en zijn eigen moeder hem noemden. We hadden afgesproken onder de klok van CS (Centraal Station). Ik wist niet wat ik zag, Max, zoals hij zei te willen worden genoemd, leek als twee druppels op mijn, onze vader, die toen hij overleed in 1969 maar twee jaar ouder was dan Max op die zomerdag in '93.

Hij vroeg of ik te voet de stad in wilde, of liever, kon gaan. Het ontroerde me dat hij rekening hield met mijn gesteldheid, hij had qua leeftijd gemakkelijk mijn vader kunnen zijn. Zag hij me als oud?
Nee, natuurlijk niet, maar je was toch bevallen in januari? Hij toonde zijn medeleven, zijn verdriet om ons verlies, voor we van start gingen.

Gearmd liepen we door 'zijn' Amsterdam, dat toch ook het mijne was. Hij kon niet weten dat ik in de St. Olofspoort had gewoond, en in de Warmoesstraat, daar stond hij wel van te kijken. We liepen via de Zeedijk richting oude Jodenbuurt, ik hield mijn hart vast, hij was al in 1953 naar Canada geëmigreerd, zou hij schrikken van de veranderingen? Hij liet de kaashandel, visboer, en bakker links (of eigenlijk rechts) liggen, en stevende richting St. Antoniesbreestraat.

Nadat we Nieuwmarkt waren overgestoken verviel hij in zwijgen, de nieuwbouw bracht hem van zijn stuk, hoofdschuddend nam hij de nieuwe bebouwing op. 'Alles is weg, alles is weg,' hoorde ik hem de lengte van de straat mompelen.
Voorbij de Nieuwe Hoogstraat (die helemaal niet zo nieuw is), bij de St. Anthoniesluis, aan het begin van de Jodenbreestraat, met wat toen nog Maupoleum werd genoemd in het zicht (waar nu de Hogeschool staat) stond hij abrupt stil. 
Zich over de kale schedel strijkend zei hij: "Waar is de poelier gebleven?"
Een emigrant denkt terug te kunnen keren naar wat niet meer is
Max had zijn zinnen gezet op lekkere dingen kopen, bij Veerman de kippenslachter, bij één van de vele slagers en bakkers, de winkeltjes van weleer. Zuchtend leidde hij me de trap af naar het voormalig Waterlooplein, waar hem nog meer onwelkome verrassingen wachtten.

Bij de Mozes en Aaronkerk aangekomen hield hij stokstijf halt.
'Waar is de Weesperstraat gebleven?'
Ik boog mijn hoofd in de richting van de brede boulevard, 'daar toch?'
'Nee, toch?'
Hij vertelde me wat ik niet eens wist, dat Oma, de grootmoeder die ik nooit heb gekend —ze was in rook opgegaan in Auschwitz zei onze vader altijd wanneer hij het over haar had— woonde aan de Nieuwe Herengracht, bij de Weesperstraat. Ook daar had je fijne winkeltjes met nosh.
Max zuchtte diep. 'Laten we maar naar de Utrechtsestraat gaan, die zal er toch nog wel zijn?

Maupie & Jaap, onze papa
Een emigrant denkt terug te kunnen keren naar wat niet meer is, of dat nu in overdrachtelijke zin of werkelijk zo is. Aan het einde van de Utrechtsestraat, waar hij iedere nering's prijzen te hoog achtte, verzuchtte hij, 'Waar is in godsnaam het Paleis voor Volksvlijt gebleven?'
En dat terwijl hij vijf was toen dat afbrandde.






 
Deze tekst by Judith van Praag is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License.